(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (2024)

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (1)

This article was downloaded by: [Eindhoven Technical University]On: 15 November 2014, At: 21:09Publisher: RoutledgeInforma Ltd Registered in England and Wales Registered Number: 1072954Registered office: Mortimer House, 37-41 Mortimer Street, London W1T 3JH,UK

Bijdragen: InternationalJournal for Philosophy andTheologyPublication details, including instructions for authorsand subscription information:http://www.tandfonline.com/loi/rjpt19

BOEKBESPREKINGENP. C. Beentjes , P. C. Beentjes , Erik Eynikel ,Martien Parmentier , Martien Parmentier , CarloLeget , J. Vijgen , Marcel Sarot , Carlo Leget , CarloLeget , Jean-Jacques Suurmond , G. Vanheeswijck ,Paul Favraux sj , W. Lemmens , Walter Van Herck ,Guido Vanheeswijck , Walter Van Herck , Arie L.Molendijk & Annemie DillenPublished online: 25 Apr 2013.

To cite this article: P. C. Beentjes , P. C. Beentjes , Erik Eynikel , MartienParmentier , Martien Parmentier , Carlo Leget , J. Vijgen , Marcel Sarot , CarloLeget , Carlo Leget , Jean-Jacques Suurmond , G. Vanheeswijck , Paul Favraux sj ,W. Lemmens , Walter Van Herck , Guido Vanheeswijck , Walter Van Herck , Arie L.Molendijk & Annemie Dillen (2002) BOEKBESPREKINGEN, Bijdragen: InternationalJournal for Philosophy and Theology, 63:2, 227-244

To link to this article: http://dx.doi.org/10.1080/00062278.2002.10689119

PLEASE SCROLL DOWN FOR ARTICLE

Taylor & Francis makes every effort to ensure the accuracy of all theinformation (the “Content”) contained in the publications on our platform.However, Taylor & Francis, our agents, and our licensors make norepresentations or warranties whatsoever as to the accuracy, completeness,or suitability for any purpose of the Content. Any opinions and viewsexpressed in this publication are the opinions and views of the authors, andare not the views of or endorsed by Taylor & Francis. The accuracy of theContent should not be relied upon and should be independently verified withprimary sources of information. Taylor and Francis shall not be liable for anylosses, actions, claims, proceedings, demands, costs, expenses, damages,

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (2)

and other liabilities whatsoever or howsoever caused arising directly orindirectly in connection with, in relation to or arising out of the use of theContent.

This article may be used for research, teaching, and private study purposes.Any substantial or systematic reproduction, redistribution, reselling, loan,sub-licensing, systematic supply, or distribution in any form to anyone isexpressly forbidden. Terms & Conditions of access and use can be found athttp://www.tandfonline.com/page/terms-and-conditions

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (3)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

BOEKBESPREKINGEN

Wenin, A (Ed.), Studies in the Book of Genesis, Literature, Redaction and History, (Bibliotheca Epherneridum Theologicarum Lovaniensium, CL V), Leuven, Leuven U.P./ Peeters, ISBN 90-5807-111-9 (Leuven U.P.), ISBN 90-429-0934-X (Peeters), 2001, 16 x 24, xxx+643 p., € 60,-.

Elk jaar vindt in Leuven het Colloquium Biblicum Lovaniense plaats, dat het ene jaar aan het Oude Testament, het andere jaar aan het Nieuwe Testament is gewijd. In de regel staat een hoek uit de Bijbel centraal en op 28-30 juli 1999 was dat Genesis. Deelnemers uit de hele wereld informeren elkaar over de laatste stand van de wetenschap en wisselen stand­punten en opvattingen uit over hun onderzoek. Een tot anderhalf jaar later worden de voordrachten alsmede de resultaten van de vier werkbijeenkomsten (Nederlands, Duits, Frans, Engels) gepubliceerd. Het is een moment waar ik telkenmale weer naar uitkijk, omdat men dan de beschikking krijgt over de - doorgaans zeer uitvoerige - voetnoten, literatuurverwijzingen en diverse registers en men al die informatie nu eens in aile rust tot zich kan nemen. Het congresboek over Genesis geeft in twaalf zgn. 'Main Papers' (pp.3-329) een uitste­kend overzicht van de verschillende deelgebieden en thema's van het eerste bijbelboek. Hoewel de diachrone benadering bier nog sterk aanwezig is, zijn er in tegenstelling tot vroeger nu meerdere bijdragen die een andere methodische insteek kiezen, zoals bijvoor­beeld de gender-problematiek (I. Fischer). De synchrone benadering van teksten heeft overigens wei de overhand in het tweede deel van de bundel ('Offered Papers', pp. 333-605) dat kleinere voordrachten bevat: tegenover acht diachrone lezingen staan elf syn­chrone studies, terwijl drie andere aandacht vragen voor de oude joodse traditie. Deze bundel opstellen wordt op een uitstekende wijze ingeleid door Andre Wenin, de pre­sident van deze 48e Leuvense Bijbeldagen. De sterkte van deze publicatie is dat het naast uitvoerige overzichtsartikelen die het hele hoek Genesis of grotere cycli eruit bestrijken (schepping, zondvloed, Abraham, Jakob, Jozef) ook detailstudies over specifieke passages uit dit eerste bijbelboek bevat. (P.C. Beentjes)

Childs, Brevard S. Isaiah, (The Old Testament Library), Louisville, Kentucky, Westmin­ster John Knox Press, ISBN 0-664-22143-2, 2001, 15 x 23, xx+555 p., £ 35,-.

Het mag op z'n minst opvallend heten dater onlangs een commentaar op Jesaja is ver­schenen in een serie waarin aan dit belangrijke profetenboek al liefst drie delen waren gewijd: Isaiah 1-12 (21983) en Isaiah 13-39 (1974) door Otto Kaiser en Isaiah 40-66 door Claus Westermann (1969). De reden dat B.S. Childs (1923) thans een commentaar op het hoek Jesaja het licht heeft doen zien, was niet dat er onvoldoende van dergelijke werken in omloop zouden zijn. Integendeel. Er is in de afgelopen decennia juist een enorme hoe­veelheid filologisch, historisch en tekstkritisch werk verzet. Wat hij echter miste was 'a fresh interpretive model that does not get lost in methodological debates, and that proves to be illuminating in rendering a rich and coherent interpretation of the text as sacred scripture of both church and synagogue' (xi). Een valkuil die hij bovendien wenst te ver­mijden is '[t]he usual pattern of immediately dividing the book into at least two or three parts', hetgeen 'has had a deleterious effect on the interpretation of the whole. Even though many voices have expressed a similar concern over the last two decades, there have been no successful attempts to overcome the problem on the commentary level' (ib.).

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (4)

228 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

Het zijn grotere literaire eenheden die door Childs van commentaar worden voorzien. Na een vertaling van de betreffende passage - die blijkens informatie op het stofomslag van Childs zelf is, maar herhaaldelijk opvallend aanleunt tegen de Revised Standard Version -, een enkele tekstkritische opmerking en een 'Selected Bibliography', bestaat het eigen­lijke commentaar doorgaans uit twee paragrafen, waarvan de eerste aandacht besteedt aan zaken als structuur, vorm, genre, context en setting van de te bespreken passage, terwijl de tweede ('exposition') een sobere, doch afdoende toelichting bevat. Af en toe treft men een paragraaf aan die uitdrukkelijk is gewijd aan de 'canonical function' van het betreffende tekstgedeelte. Het is uiteraard geen toeval dat dit op een aantal strategische punten van het hoek Jesaja geschiedt: 40:1-10; 53 en 65-66. Sporadisch is er een paragraaf over het gebruik van de desbetreffende Jesajatekst in het Nieuwe Testament. Dat is o.a. het geval bij Jesaja 53 en 61, maar opvallend genoeg niet bij Jes. 7: 14. In tegenstelling tot het com­mentaar dat Childs in 1974 in dezelfde serie over Exodus schreef, is er in deze verklaring op Jesaja nauwelijks of geen gesystematiseerde aandacht voor de 'History of Exegesis'; een uitzondering erop vormt Jes. 48: 1-22. De stijl van het commentaar is helder, de betoogtrant goed te volgen. Mede doordat er spaarzaam met - getranscribeerd - Hebreeuws wordt omgesprongen, is het commentaar zeer geschikt voor allerhande soorten gebruikers. Het wijst niet alleen de weg in de tekst van deze meest geciteerde oudtestamentische profeet, maar ook naar literatuur waar men verder op de zaak kan ingaan. Childs noemt in zijn 'Preface' de naam van een auteur in wiens aanpak hij zich het meest herkent en aan wie hij zich schatplichtig voelt: W.A.M. Beuken die zowel door zijn vele artikelen als door zijn commentaren op Jesaja grote indruk op hem heeft gemaakt. Het is deze naam die dan ook verreweg de meeste keren in de 'Index of Authors' (pp.549-555) wordt vermeld. (P.C. Beentjes)

Steck, Odil Hannes. Old Testament Exegesis, A Guide to the Methodology, Translated by James D. Nogalski, (Society of Biblical literature, Resources for Biblical Study 39), Atlanta, Georgia, Scholars Press, ISBN-0-7885-0465-7, 19982, 15 x 23, xxi+202 p., $ 19.95.

This book is a translation of the 13th edition of the German Exegese des Alten Testa­ments: Leitfaden der Methodik: ein Arbeitsbuch for Proseminare, Seminare und Vor­lesungen. The first edition of the German original was written by Hermann Barth and Odil Hannes Steck more than 25 years ago but since the 12th edition Steck was alone responsi­ble for subsequent editions, this resulting in the disappearance of Barth's name from the title page. In one of the several prefaces (there are four in total) Steck makes it perfectly clear that this guide is intended to teach students how they may uncover the historical meaning of the OT text. The complexity of the OT, in its existing form necessitates a diachronic approach because the text originated in a particular time in Ancient Israel. Alternative methods such as reader response criticism, deconstruction, as well as feminist, materialist and psychological approaches are therefore excluded (pp.xiii-xiv). Steck there­fore offers us using Gen 28,10-22 as an example the traditional historical-critical methods: text criticism, literary criticism, transmission historical approach and redaction criticism. In his introduction Steck returns to this issue, there showing that this option for the his­torical critical approach is deliberately made: "Old Testament exegesis inquires for the original historical meaning and this has fundamental significance if these texts are to be protected from the caprice to which we today ... subject them in order to hear the what we want to hear from them" (p.l). On the other hand Steck acknowledges that "it is primar­ily the reader who actively contributes to the meaning of the text. .. Nevertheless, the

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (5)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 229

meaning originally given, particularly with the biblical texts, must be protected over against reader associations about the text, in order that a hermeneutically responsible reception remains on the text's path of meaning and does not allow the recipient to con­trol the text" (p.2). It is obvious that Steck struggles with two contradictory aspects of sci­entific exegesis: he admits that the reader always actively contributes to the process of semiosis but on the other hand he wants to protect the text from uncritical subjective, arbi­trary reflections. His solution, excluding all synchronic approaches in order to hold on to the original meaning which is thereby protected from the recipient's control is somewhat naive because in the process of determining the historical meaning the reader is also an active party. Therefor I would argue for a combination of different methods - diachronic and synchronic- in order to establish the meaning (also the historical meaning) of a text. (Erik Eynikel)

Gregoire le Grand (Pierre de Cava). Commentaire sur le Premier Livre des Rois, Tome IV (IV, 79-217), Introduction, texte, traduction et notes par A. de Vogiie. (Sources Chre­tiennes No 449), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06465-3, 2000, 13 x 20, 340 p., Ffr. 214,-.

Cesaire d'Arles. Sermons sur l'Ecriture, Tome I, (Sermons 81-105), Texte critique par G. Morin, Introduction, traduction et notes par J. Courreau, (Sources Chretiennes N° 447), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06333-9, 2000, 14 x 20, 455 p., Ffr. 256,-.

Marc le Moine. Traites, I, Introduction, texte critique, traduction et notes par G.-M. de Durand (t), (Sources Chretiennes N° 445), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06316-9, 1999, 13 x 20, 418 p., Ffr. 277,-.

Marc le Moine. Traites, II, Introduction, texte critique, traduction et notes par G.-M. de Durand (t), (Sources Chretiennes N° 455), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06584-6, 2000, 13 x 20, 380 p., Ffr. 233,-.

Hilaire de Poitiers. La Trinite, Tome II, (Livres IV-Vill), Texte critique par P. Smulders, Traduction et notes pas G.M. de Durand (t), Ch. Morel et G. Pelland, (Sources Chre­tiennes No 448), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06439-4, 2000, 13 x 20, 396 p., Ffr. 205,-.

Barsanuphe et Jean de Gaza. Correspondance, Volume II, Aux Cenobites, Tome I, Lettres 224-398, Texte critique, notes et index par Fran~ois Neyt, Paula de Angelis-Noah, Tra­duction par L. Regnault, (Sources Chretiennes N° 450), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06489-0, 2000, 13 x 20, xiv+461 p., Ffr. 186,-.

Barsanuphe et Jean de Gaza. Correspondance, Volume II, Aux Cenobites, Tome II, Lettres 399-616, Texte critique, notes et index par Fran~ois Neyt, Paula de Angelis-Noah, Traduction par L. Regnault, (Sources Chretiennes N° 451), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06490-0, 2001, 13 x 20, pp.462-909 p., Ffr. 229,-.

Gregoire de Nysse. Discours catechetique, Texte grec de E. Muhlenberg (GNO ill, IV), Introduction, traduction et notes par R. Winling, (Sources Chretiennes N° 453), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06471-8, 2000, 13 x 20, 360 p., Ffr, 222,-.

Isidore de Peluse. Lettres, Tome ill, Lettres 1414-1700, Texte critique, traduction et notes par Pierre Evieux, (Sources Chretiennes N° 454), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06516~1, 2000, 13 x 20, 520 p., Ffr. 258,-.

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (6)

230 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

Tertullien. Contre Marcion, Livre IV, Texte critique par Claudio Moreschini, Introduc­tion, traduction et commentaire par Rene Braun, (Sources Chretiennes N° 456), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06585-4, 2001, 13 x 20, 544 p., Ffr. 310,-.

Ephrem de Nisibe. Hymnes sur La Nativite, Introduction par Fran~ois Cassingena-Trevedy, (Sources Chretiennes N° 459), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06675-3, 2002, 13 x 20, 344 p., Ffr. 244,-.

Symeon le Studite. Discours ascetique, Introduction, texte critique, et notes par Hilarion Alfeyev, Traduction par Louis Neyrand, (Sources Chretiennes N° 460), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06676-1, 2002, 13 X 20, 154 p., Ffr. 100,-.

Origene. Homelies sur les Nombres, Tome ill, Homelies XX-XXVill, Texte latin de W.A. Baehrens (G.C.S.), Traduction et notes par Louis Doutreleau, (Sources Chretiennes N° 461), Paris, Cerf, ISBN 2-204-06708-3, 2002, 13 x 20, 396 p., Ffr. 256,-.

*Met de verschijning van het vierde deel van het commentaar op 1 Samuel(= 1 Konin­gen in de Vulgaat), toegeschreven aan Gregorius de Grote, is twee derde van de uitgave van dit werk in Sources Chretiennes voltooid. Tijdens de voorbereiding van het derde deel ontdekte de uitgever tot zijn schrik dat het onderhavige werk helemaal niet van Gregorius de Grote is, maar in de twaalfde eeuw door ene Pierre van Cava werd samengesteld. Aan deze herontdekte auteur is de inleiding van deel vier gewijd. Hij was monnik van de abdij van Cava en later abt van de abdij van Venosa. Het commentaar op 1 Samuel is in slechts een handschrift bewaard dat in de twaalfde eeuw in Cava geschreven is en daar nog steeds bewaard wordt. Ben van de bewijzen dat het commentaar niet van Gregorius stamt is, dat het v66r de twaalfde eeuw door niemand geciteerd wordt. Het is wei doorspekt met cita­ten van en toespelingen op het werk van Gregorius. En er zijn allerlei overeenkomsten met het zeker door Pierre van Cava geschreven Leven van de eerste vier abten van Cava. * De preken over de Schrift van Caesarius van Aries vormen de tweede groep preken in de systematisch geordende nalatenschap van deze zesde-eeuwse Franse bisschop. Dit deel gaat vooral over de aartsvaders, de uittocht en de tocht door de woestijn. Caesarius kent verschillende Schriftzinnen, de letterlijke en geestelijke, maar hij prefereert de laatste. Hiervoor heeft hij de traditionele redenen, zoals de omduiding van aanstootgevende pas­sages in het Oude Testament, de Christusprofetie van de tekst ervan en de weerlegging van de joodse lezing van het Oude Testament. Er komt nog een deel. * Op naam van een zekere monnik Markus staan tien ascetische traktaten die wijd ver­breid waren in de Griekse kerk. Deze Markus leefde vermoedelijk ten tijde van het conci­lie van Efese (431) ergens in Klein Azie. Er zijn veel handschriften van het Griekse origi­neel en er zijn ook restanten van een Syrische vertaling. De titels van de tien traktaten zijn: De geestelijke wet; De gewaande rechtvaardiging uit de werken; De boetedoening; De heilige doop; Dialoog van het verstand met de eigen ziel; Discussie met een advocaat; Aan Nicolaas; Het vasten; Over Melchisedek; De Incarnatie. * De uitgave in de serie Corpus Christianorum van de kritische tekst van Hilarius van Poi­tiers' De Trinitate was een van de grootste projecten van Pieter Smulders S.J., patroloog, dog­mahistoricus en oud-redacteur van Bijdragen. Zijn onverbeterde tekst ligt ten grondslag aan de vierdelige uitgave met vertaling in Sources Chretiennes. V oor ons ligt het tweede dee I, dat de boeken 4-8 omvat. Hilarius was wei de grootste westerse theoloog v66r Augustinus. In boek vier bestrijdt hij de Arianen met behulp van teksten uit het Oude Testament; boek vijf handelt over de godheid van de Zoon; boek zes spreekt over de plicht van de bisschop om ketterij te bestrijden; boek zeven en acht handelen over de eenheid van de Vader en de Zoon.

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (7)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 231

* Barsanupbius en Johannes van Gaza waren twee wijze Palestijnse woestijnvaders die honderden vragen over het geestelijk leven naar zich toe kregen. De vragen van mede­asceten en de wijze antwoorden van de twee woestijnvaders werden vaak opgeschreven en doorgegeven. Een en ander werd in de vorm van een correspondentie gegoten. In de uit­gave van Nikodemus de Hagioriet uit 1803 zijn het 841 brieven. In twee eerdere delen zijn de brieven 1 tot en met 223 al uitgegeven in 1998; bier gaat het om brieven aan heremie­ten. De twee delen die nu verschenen zijn omvatten de brieven 224 tot en met 616 die zijn gericht aan cenobieten. * Bijna geen kerkvader heeft de laatste dertig jaar zoveel aandacht gekregen al Gregorius van Nyssa, de jongere broer van Basilius de Grote. Zijn verzamelde werken verschijnen in een uiterst zorgvuldige kritische editie en er worden aan de lopende band dissertaties en monografieen over deelaspecten van zijn theologie gepubliceerd. Een van zijn bekendste werken, de Oratio Catechetica, in 1949 door Van Unnik in het Nederlands vertaald, is nu apart in Sources Chretiennes uitgegeven. De waarde van deze nieuwe uitgave is vooral gelegen in de uitvoerige inleiding (133 pagina's) en in de verklarende voetnoten. * Isidorus van Pelusium was een Egyptische woestijnvader die duizenden brieven kreeg en schreef. Daarvan zijn er 2000 bewaard. In de zestiende en zeventiende eeuw zijn de brieven 1-1213 successievelijk uitgegeven. Deze nieuwe editie begint dus bij 1214. In 1997 verscheen reeds een deel met de brieven tot 1413; het huidige deelloopt tot brief 1700. De thema's van de brieven zijn zeer uiteenlopend: natuurlijk ascese en exegese, maar ook politiek, kosmologie en medische kwesties. * Tertullianus' beroemde werk Adversus Marcionem bestaan uit vijf boeken, waarvan het vierde nu in Sources Chretiennes verschenen is. Dit deel gaat over de verkorte canon van Mar­cion waarin aileen een bewerkt Lukasevangelie een plaats had. Het grote thema, ook van dit boek, is dat de Schepper God van het Oude Testament dezelfde is als de verlossende God van het Nieuwe Testament. Het werk bevat belangrijke informatie over de tekst en de Latijnse vertaling van het evangelie en de receptie ervan bij vriend en vijand in de derde eeuw. * Efrem de Syrier was de grootste Syrische dichter. Hij leefde in de vierde eeuw. Zijn werk is in de vijftiger tot zeventiger jaren van de vorige eeuw in kritische edities van de Syrische tekst, voorzien van een Duitse vertaling, verschenen. Geleidelijk aan verscbijnen er nu ook Franse vertalingen met aantekeningen in de serie Sources Chretiennes. Na het Diatessaronkommentaar en de hymnen op het paradijs vormen de kersthymnen het derde aandachtspunt van deze serie. De hymnen waren bestemd voor liturgisch gebruik, maar dienden ook als instrument van catechese en polemiek. * De Philokalie is een achttiendeeeuwse verzameling van Griekse ascetische geschriften die de Griekse, en misschien nog wel meer de Russische spiritualiteit diepgaand heeft beihvloed. Een kritische uitgave van dit werk is er nog niet en de tekstoverlevering is gecompliceerd. Wel zijn er goede vertalingen in het Frans en het Engels. De modeme Griekse uitgave van dit werk weerspiegelt deze problemen. Het onderhavige werkje staat erin als onderdeel van een werk van Symeon de Nieuwe Theoloog. In werkelijkheid gaat het hier om het enige bekende werk van de leermeester van deze Symeon, Symeon de Stu­diet, bier voor het eerst kritisch uitgegeven. * In 1951 verscheen wat tot dan toe en misschien wel tiberhaupt het dikste deel in de serie Sources Chretiennes was: een vertaling van Origenes' homilieen op Numeri. In latere jaren publiceerde men Griekse en Latijnse teksten ook in het origineel, zodat een nieuwe uitgave van de homilieen op Numeri gewenst was. Het werden drie delen, waarvan het laatste nu verschenen is. Niet aileen werd de Latijnse tekst van Rufinus nu toegevoegd, ook de Franse vertaling werd grondig herzien en verklarende voetnoten werden toegevoegd. Langzamer­hand zijn zo de Schriftcommentaren van Origenes weer verkrijgbaar in handzame uitgaven. (Martien Parmentier)

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (8)

232 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

Irenaus von Lyon. Adversus Haereses I Gegen die Hiiresien, Fiinfter Teilband, Grie­chisch/Lateinisch/Deutsch, Obersetzt und eingeleitet von Norbert Brox, (Fontes Christiani, Band 8/5), Freiburg/Base]/Wien/Barcelona/Rom/New York, Herder, ISBN 3-451-22129-2, 2001, 13 x 20, 310 p., DM 56,-/QS 409,-/Sfr. 5 1,-/€ 28,63.

Tertullian, Adversus Praxean I Gegen Praxeas, 1m Anhang: Hippolyt, Contra Noetum I Gegen Noet, Ubersetzt und eingeleitet von Hermann-Josef Sieben, (Fontes Christiani, Band 34), Freiburg/Base]/Wien/Barcelona/Rom/New York, Herder, ISBN 3-451-23821-7, 2002, 13 x 20, 356 p., DM 60,-/QS 438,-/Sfr. 53,-/€ 30,68.

Rupert von Deutz. De divinis officiis I Der Gottesdienst der Kirche, Lateinisch/Deutsch, Erster Teilband, Auf der Textgrundlage der Edition von Hrabanus Haacke, Neu herausge­geben, tibersetzt und eingeleitet von Helmut und llse Deutz, (Fontes Christiani, Band 33/1), Freiburg/ Basel/Wien/Barcelona/Rom/New York, Herder, ISBN 3-451-23824-1, 1999, 13 x 20, 357 p., DM 56,-.

Abaelard, Expositio in Epistolam ad Romanos I Romerbriefkommentar, Erster Teilband, Lateinisch/Deutsch, Dbersetzt und eingeleitet von Rolf Peppermtiller, (Fontes Christiani, Band 26/1), Freiburg, Herder, ISBN 3-451-23808-8, 2000, 13 x 20, 257 p., DM 46,-/ Os 336,-/Sfr. 44,-/€ 23,52.

Abaelard, Expositio in Epistolam ad RomanosiRomerbriefkommentar, Zweiter Teilband, Lateinisch/Deutsch, Dbersetzt und eingeleitet von Rolf Peppermtiller, (Fontes Christiani, Band 26/2), Freiburg, Herder, ISBN 3-451-23809-8, 2000, 13 x 20, pp.258-597, DM 58,-/ OS 423,-/Sfr. 55,-/€ 29,65.

* Met de verschijning van het vijfde deel van de Adversus Haereses is de uitgave van Ire­naeus in de serie Fontes Christiani voltooid. Dit vroegchristelijke meesterwerk uit de tach­tiger jaren van de tweede eeuw is daarmee in net zulk en handige editie verschenen als zijn voorbeeld in de onvolprezen serie Sources Chretiennes. Een Duitse vertaling was allang beschikbaar in de Bibliothek der Kirchenvater, maar daar stond de antieke tekst niet naast en er waren ook geen verklarende voetnoten bij. De Engelse vertaling is ook a1 oud, dus is dit nu wel de meest toegankelijke uitgave met vertaling van Irenaeus, ook voor mensen uit het Nederlandse taalgebied. * Tertullianus' geschrift Adversus Praxean is het eerste Latijnse werk over de Triniteits­leer, geschreven lang voor het concilie van Nicaea. Had Tertullianus de grote kerk niet verlaten, maar was het katholiek gebleven, dan hadden de kerkvaders hem met naam en toenaam geciteerd. Nu echter is zijn invloed alleen in anonieme citaten en parafrases ver­stopt en is zijn wirkungsgeschichte lastig te bepalen. De aanleiding van dit werk is het monarchianisme van ene Praxeas, die wellicht dezelfde is als bisschop Calixtus van Rome tegen wie Hippolytus zijn Contra Noetum schreef - aangenomen dat het geschrift van Hippolytus terecht zijn naam draagt. In dat geval was niet Tertullianus, maar Hippolytus de eerste westerse theoloog die over de Triniteit schreef. Tertullianus trachtte zijn geschrift dan te verbeteren. * In het jaar 1111 of 1112 verscheen anoniem een groot liturgisch werk, "De divinis offi­ciis" geheten. Later bleek dat het geschreven was door de Luikse monnik Rupert, later "Van Deutz" genoemd, naar de plaats waar hij abt werd. In het onderhavige werk worden heilshistorische feiten en liturgische handelingen direct met elkaar verbonden. Ook is Rupert de eerste liturgieuitlegger die de tijd na Pinksteren in zijn overwegingen betrekt. Het werk kwam voort uit de liturgische vernieuwing die in zijn klooster plaatsvond. De

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (9)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) m. 2 233

kritische editie van het werk dateert uit 1967; een eerdere Duitse vertaling verscheen in 1846. * Pierre Abelard werd in 1079 in Bretagne geboren. Temidden van zijn vele vernieuwende werken valt zijn commentaar op de Romeinenbrief op als een een methodisch traditioneel exegetisch werk, dat waarschijnlijk tussen 1133 en 1137 ontstaan is. Het is geen college­tekst, maar bedoeld om gelezen te worden. De Latijnse tekst van de Romeinenbrief wordt in korte zinnen, daar waar nodig, toegelicht. Maar hij vraagt wel joden naar de betekenis van Hebreeuwse woorden en past de wetten van de logica toe. In deze uitgave wordt de kritische tekstuitgave van 1969 gebruikt, aangevuld door 450 afwijkende lezingen. De hui­dige uitgave omvat drie delen. (Martien Parmentier)

Zimmermann, Albert. Thomas lesen, (Legenda, 2), Stuttgart-Bad Cannstatt, Frommann­Holzboog, ISBN 3-7728-2005-0, 2000, 12 x 21, 295 p., DM 58,-.

De voormalige directeur van het Thomas Instituut in Keulen tekent met dit werk voor het tweede deel in een serie - 'legenda' getiteld- die belangstellenden tot lezing van wijsge­rige werken uit wil nodigen. Zoals Zimmermann in zijn voorwoord uitlegt, wil hij aan de hand van enkele voorbeelden duidelijk maken hoe Thomas wijsgerige problemen aanpakt. De selectie van behandelde thema's vindt zijn oorsprong in het onderwijs van de auteur. Het hoek begint met een inleiding in het leven en werk van Thomas. Vervolgens worden hoofdstukken besteed aan het onderscheid tussen geloven en weten; de verschillende wetenschappen, hun indelingen en methoden; de grondbeginselen van de zijnsleer; de aard van menselijke kennis; Thomas' antropologie en het menselijk handelen. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de doorwerking van Thomas in latere eeuwen. Zimmermann heeft een heldere, mooie en uitgebalanceerde schrijfstijl. De lezer wordt op een prettige en rustige wijze ingewijd in de geselecteerde thema's. Toch zijn er ook wat kritische kanttekeningen te maken. Om te beginnen beweegt het hoek zich heel traditio­nee! binnen de grenzen van de filosofie. Zo leert een blik in de index bijvoorbeeld dat er overvloedig geciteerd wordt uit de eerste twee delen van de Summa Theologiae, en in het geheel niet uit het derde deel, terwijl dit deel - ten minste voor Thomas - toch de bekro­ning van het werk vormt. Vergelijkbare vertekeningen treden op bij het hoofdstuk over Thomas' ethiek waar ondermeer de theologale deugden buiten beeld blijven. Thomas' Schriftcommentaren komen er bekaaid vanaf: ze worden slordig en onjuist samengevat onder het kopje 'commentaren op het evangelie' en de commentaren op de brieven van Paulus worden niet eens genoemd. Zo wordt een belangrijk deel van Thomas' oeuvre bij voorbaat uitgesloten van wijsgerige belangstelling, terwijl hij zijn filosofische scherpzin­nigheid juist ook hier getoond heeft. Andere slordigheden zijn o.m. Thomas' geboortda­tum op p.12 (1226!) en het feit dat het supplement van de Summa Theologiae wordt toe­geschreven aan een leerling i.p.v. de nergens vermelde Reginald van Piperno, Thomas persoonlijke secretaris (p.37). De vermelde literatuur, ten slotte, verraadt een wat eenzij­dige blik op het Duitstalige Thomas onderzoek. Niettemin blijft het hoek binnen de genoemde grenzen een mooie en heldere inleiding in delen van Thomas' gedachtegoed. (Carlo Leget)

Hipp, Stephen A. "Person" in Christian Tradition and the Conception of Saint Albert the Great, A Systematic Study of its Concepts as llluminated by the Mysteries of the Trinity and the Incarnation, (Beitrage zur Geschichte des Philosophie und Theologie des Mittelal­ters, Neue Folge, Band 57), Munster, Aschendorff, ISBN 3-402-04008-5, 2001, 15 x 23, 565 p., DM 132,-/0S 964,-/Sfr. 117,-/€ 67, 50.

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (10)

234 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) m. 2

De doelstelling van dit lijvige werk bestaat erin een filosofische analyse te geven van de noties 'essentie', 'substantie', 'natuur', 'hypostasis', 'persoon' en 'subsistentie' zoals deze zijn aangewend om de centrale mysteries van bet christelijk geloof, nl. Triniteit en Incarna­tie, te verhelderen. De centrale vragen hierbij zijn enerzijds wat de volmaaktheid van bet persoon-zijn constitueert en anderzijds wat de defrnitie van persoon is. Bij dit onderzoek staat niet de modeme opvatting van persoon-zijn centraal maar veeleer de "ontologische structuur" ervan. (p.15) De modeme benadering, die quasi identiek is aan bet probleem van 'personal identity', is volgens de auteur ontoereikend. Enerzijds blijft deze benadering han• gen op een psychologisch en moreel niveau en anderzijds vooronderstelt zij de scholastieke discussies (cfr. p.22-23 en 500-501). Een aristotelisch-thomistische metafysica vormt dan ook een apriori referentiekader voor deze studie (cfr. p.20-21). De werkwijze is er een van een parafraserende commentaar die nieuwe wegen en inconsistenties bij de verschillende auteurs aanduidt. Hierbij wordt regelmatig teruggegrepen naar conclusies van vorige hoofd­stukken en worden de resultaten in overzichtelijke schema's voor de lezer uitgetekend. Het werk is onderverdeeld in drie delen. Een eerste deel (Introduction p.7-186) behandelt de periode voor Albertus Magnus. De auteur komt tot bet resultaat dat, ondanks bet talig verschil tussen individualitas (Boethius) en incommunicabilis existentia (Richard van Sint-Viktor), er een overeenstemming is dat de oorzaak van persoon-zijn een singuliere eigenschap is, samen­gevoegd met een gemeenschappelijke natuur waardoor deze laatste op een particuliere wijze is. Het tweede deel behandelt Albertus de Grote (p.187-468). Na een terminologisch hoofd­stuk wordt een eerste defrnitie van persoon-zijn gegeven: zij omvat tegelijkertijd per se-zijn, een singuliere bestaanswijze en de realisatie ervan in een intellectuele natuur. (cfr. p.312). In de volgende hoofdstukken wordt onderzocht hoe verschillende personen aan een gemeen­schappelijk ratio van persoon-zijn kunnen deelhebben (hfdst. 3), hoe Albertus de traditie van Boethius en Richard van Sint-Viktor verwerkt (hfdst. 4), relatie en 'getal' in de Triniteit (hfdst. 5-6) en de proprietas als analoog geval van een individuatieprincipe van persoon-zijn (hfdst. 7). Het derde deel (p.469-530) geeft, vanuit de conclusies van Albertus, een kort his­torisch overzicht waarin Thomas van Aquino, Scotus, Capreolus, Cajetanus, Suarez en de contemporaine visie van J. Galot aan bod komen. De bibliografie (p.531-555) en bet gebruik ervan in bet werk alsook de namenindex toont dat de auteur, wat nog altijd uitzonderlijk is ondanks de internationalisering van bet onderzoek, de Duitse, Franse, Italiaanse en Spaanse literatuur goed kent. Dit boek vormt een schoolvoorbeeld van hoe middeleeuws-scholastieke teksten gelezen dienen te worden, nl. op een rustig voortschrijdende en niet-polemiserende wijze en met logische gestrengheid. Om die reden kijk ik uit naar zijn volgend aangekondigd werk over de hypostatische unie in Christus. Wat bet systematisch aspect betreft, deel ik ook zijn pleidooi voor bet belang van een meer substantiele structuur van persoon-zijn. In deze context is het van belang te wijzen op bet werk van Theo Kobusch dat de auteur echter niet vermeldt (Die Entdeckung der Person. Metaphysik der Freiheit und modemes Menschenbild, Darmstadt, 19972). Kobusch toont aan hoe in de laat-middeleeuwse christologische discussies bet concept 'vrijheid' voor bet eerst een constitutieve rol krijgt bij de bepaling van bet per­soon-zijn. Dit aspect verdient zeker in bet aangekondigde werk aan bod te komen. Maar ook zonder dit element zal dit werk door zijn helderheid en consequent volgehouden ontologische lezing een centrale plaats verwerven in toekomstige discussies. (J. Vijgen)

Cowdell, Scott. A God for this World, London/New York, Mowbray, ISBN 0-264-67501-0, 2000, 16 x 24, xii + 129 pp., £ 11,99.

How can we develop a theology that is credible for people who live in today's world? That is the question the Australian Anglican priest Scott Cowdell tries to answer in this

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (11)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 235

programmatic small book. The book is divided into two parts: a general part on the direc­tion thinking about God should take, and a specific part on the way we should conceive of divine agency. The culture in which we live is essential to both parts of Cowdell's project. He starts off by characterizing this culture, the context of belief, in terms of (1) the new clarity with which structural evil and human vulnerability appear, (2) the emerging scien­tific and cultural holism which conceives of reality in terms of fundamental relatedness and (3) the increasing hiddenness of God in a secularized world. In this context, Cowdell argues, there is no longer place for classical theism, the typically modem way of conceiv­ing of God as remote, all-powerful and unbending. In our postmodem world, classical the­ism fails because (1) it renders God aloof and detached, and (2) it functions as a symbol and a justification of the dominant values in society. We need a rethinking of God. Cowdell fmds sources for this in panentheistic tendencies in contemporary theology (Mac­quarrie, Mcfa*gue, process theology) on the one hand, and in Trinitarian approaches to theology (Gunton) on the other. For Cowdell it is an understatement that both tendencies are fully compatible; one should rather say that they are in the end identical. (Gunton, a passionate critic of process theology, will probably be surprised to read here that he con­tributes to the same project). The second part of the book is devoted to divine agency. Cowdell first sketches the double agency theory, both in its traditional articulations and in contemporary theology. He then shows that contemporary science, with its 'softening' of scientific laws, quantum indeter­minacy and chaotic dynamic systems certainly leaves room for divine agency. Speculation about the precise mechanisms by which God acts, however, does not seem fruitful. Where do we locate divine agency, then? On the one hand, in the world as a whole. While the world can be fully accounted for in secular scientific, psychological and socio-economic theory, the whole of life can also be viewed as encounter with God. On the other hand, Cowdell also sees a possibility for special divine agency. Here, he returns to the idea that the world might be God's body (Mcfa*gue); then, God might live in and act though the world - without thereby breaking its laws - as we live in and act through our bodies. Cowdell covers a lot of ground in just over a hundred pages. Sometimes, his arguments cannot carry the weight of his conclusions -e.g., in his facile rejection of classical theism. At other times, I could not help thinking that he should have put flesh on the bones of his own, panentheistic views in discussion with the best literature in the field, like, e.g., Thomas F. Tracy, God, Action and Embodiment (Grand Rapids 1984) and Charles Talia­ferro, Consciousness and the Mind of God (Cambridge 1994) -books he ignores. Never­theless, Cowdell presents his ideas with flair, insight and erudition, and all in all this small book is an impressive achievement. (Marcel Sarot)

Biggar, Nigel; Black, Rufus (Eds.). The Revival of Natural Law, Philosophical, Theolog­ical and Ethical responses to the Finnis-Grisez School, Aldershot/Burlington/Singapore/ Sydney, Ashgate, ISBN 0-7546-1262-7,2000, 16 x 24, xviii+299 p., £47,50.

In het midden van de jaren zestig begon Germain Grisez zijn eigen ethische theorie te ont­wikkelen waarin een vemieuwde interpretatie van de natuurlijke wet een centrale plaats inneemt. Hij ontwikkelde zich van wijsgerig ethicus tot moraaltheoloog en begon in toene­mende mate samen te werken met John Finnis en Joseph Boyle. Het resultaat is een uitge­werkte ethische theorie die een geheel eigen geluid laat horen in de Angelsaksische wereld, en wel de Finnis-Grisez school wordt genoemd. De stroming heeft een brede uitstraling omdat belangrijke elementen uit de eudaimonistische traditie ontwikkeld worden in dialoog met Kantiaanse gefundeerde nadruk op de praktische rede. Op basis van een zevental 'basic

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (12)

236 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) m. 2

human goods' wordt een ethiek ontworpen die universele pretenties heeft. Dat de school niet omstreden is, heeft mede te maken met het feit dat zijn stichter als een soort eminence Gri­sez (Mcinerny) achter veel uitspraken van het r.k. kerkelijk magisterium wordt vermoed en Grisez zelf iedereen diskwalificeert die het niet met hem (of het leerambt) eens is. Het werk van Grisez verdient dus om meerdere redenen een kritische bespreking, en dat is precies wat dit boek biedt. Na een inleiding waarin Rufus Black in twintig bladzijden de theorie van de Finnis-Grisez school glashelder uiteenzet, volgen twaalf bijdragen van verschillende auteurs, die op twee na aile gewijd zijn aan het werk van Grisez. De toon is kritisch tot zeer kritisch en dat Ievert vele mooie analyses en soms dodelijke uitspraken op. Timothy Chappell bestu­deert de relatie tot de hedendaagse ethiek, Ralph Mcinerny die met Thomas van Aquino, Sabina Alkire vergelijkt Finnis' zeven basisredenen om te handelen met de lijstjes van zes andere auteurs, en Oliver O'Donovan stort zich- in het enige herdrukte artikel- op diens 'moral absolutes'. Vervolgens buigt Goran Bexell zich over Grisez's rationalisme, Rufus Black over de vraag in hoeverre Grisez's versie van de natuurlijke wet christelijk is te noe­men, Nigel Biggar vergelijkt hem met Karl Barth en Bernard Hoose legt zijn visie op de taak van de moraaltheoloog onder de loep. Daarna bestudeert Dave Leal de wijze waarop het respect voor leven door Grisez gethematiseerd wordt, Gareth Moore zijn visie op seksuali­teit, Lisa Cahill zijn opvattingen over vrouwen en Michael Northcott de plaats die het niet­menselijke deel van de schepping krijgt toegewezen. Nigal Biggar sluit de bundel af met een conclusie waarin hij acht onderwerpen die door de gehele bundel heen naar voren komen kort herneemt. Een index completeert het geheel. Het boek is verhelderend, spannend en boeiend. Het is nu wachten op een antwoord uit deze spraakmakende school. (Carlo Leget)

Bransen, Jan. Drie modellen van het menselijk handelen, (Tertium Datur), Leuven, Pee­ters, ISBN 90-429-0712-6, 1999, 14 x 22, x+130 p., Bfr. 650,-.

Menselijke handelingen behoren tot het voor veel fllosofen favoriete type van fenomenen waarmee ieder mens meer dan vertrouwd is, en desondanks voor grote hoofdbrekens zorgt wanneer men erover begint na te denken. In dit helder geschreven boekje laat Jan Bransen de lezer meerdere keren bewust worden van deze wetrnatigheid, aan de hand van drie modellen die in de recente Anglo-Amerikaanse fll.osofie vigeren: de handeling opgevat als verricht door een actor; de handeling opgevat als gebeurtenis; en de handeling benaderd als sociaal feno­meen. Bransen voert de lezer van het ene model naar het andere. Hij laat zien dat de drie modellen aile begrensd zijn op belangwekkende punten en daardoor elkaar zowel verhelderen als aanvullen. In een dikke honderd pagina's krijgt de lezer een goede introductie in Anglo­Amerikaanse handelingstheorieen, aangevuld met 14 pagina's vol waardevolle literatuursug­gesties voor degene die naar de primaire bronnen van deze studie wil doorstoten. Bransen schrijft over het algemeen glashelder, concreet en compact. Het boek is nergens saai, omdat het betoog voortgestuwd wordt door kritische en onderzoekende denkkracht. Aileen wat zijn sekse-stereotype voorbeelden betreft ontpopt de auteur zich af en toe wel erg als een 'regel­volger'. Maar dat doet geen afbreuk aan de waarde en bruikbaarheid van dit werkje. (Carlo Leget)

Schreurs, Agneta. Psychotherapie en Spiritualiteit, Integratie van de spirituele dimensie in de therapeutische praktijk, Assen, Van Gorcum, ISBN 90-232-3647-5, 2001, 17 x 24, ix+296 p., f 77,12/€ 35,-

The aim of this book, which will also appear in English, is to give psychotherapists insight in the positive or negative influence spirituality can have on the therapeutic

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (13)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 237

process. Spirituality is defined as a personal involvement with God (or however the tran­scendent Reality is named). The author confines herself mainly to the Western Christian tradition and, in therapy, to group-analysis - without exluding other religious traditions or therapeutic schools. The book is composed of four parts, containing a bibliography and indexes. In the introductory first part, several cases highlight the difference between a spiritual and a psychological point of view. The author then moves on to point out, in the second part, how our thinking, perceiving and experiencing are structured bij cultural and spiritual 'root-metaphors'. In the clinical setting, an analysis of these will often further the quality of a therapeutic intervention. The third part centers on the individual quest for God. The traditional aspects of purification, enlightenment and union are interpreted as the existen­tial, cognitive and relational dimension of the spiritual journey. The last part deals with the three forms the relation with God can assume, i.e. the unpersonal (manipulative), contex­tual and loving relationship. The dilemma's with which non-religious therapists fmd themselves confronted when treat­ing religious clients are judiciously treated. This is the more relevant, since many clients today are 'spiritual exiles', living outside the context of a religious community and seek­ing psychotherapeutic assistance for a problem which at heart is a spiritual one. In the sec­tion on enlightenment/spiritual cognition, one would have expected more stress on the importance of personal development for, as the mystics say, 'we perceive what we are'. Furthermore, I found the implied norm of a 'personal God' a bit surprising, in light of the fact that the concepts 'personal' and 'unpersonal' are categories ofthougth which are tran­scended by the imageless God (a fact the author otherwise is well aware of). Nevertheless, this is a thorough and practical work, relevant for non-religious and religious therapists alike (and their spiritually interested clients). (Jean-Jacques Suurmond)

Willemsen, Pim. Cartesiaans geloven, Een verhandeling over het cogito ergo sum, Leende, Damon, ISBN 90-5573-106-4, 2000, 13x21, 96 p., f 19,90.

Achter Descartes' beroemde uitspraak cogito ergo sum schuilt, aldus Willemsen, een vaak vergeten existentiele bewogenheid. Om die naar voren te halen, zo luidt zijn stelling, moet je de uitspraak in haar eigenlijke context bestuderen. In het eerste hoofdstuk (pp.l9-38) wijst hij drie interpretaties (Ayer, Gassendi, Hintikka) van het cogito af, omdat ze juist abstractie maken van de eigenlijke context. De twee volgende hoofdstukken tasten daarom de context zelf af. Het tweede hoofdstuk (pp.39-57) onderzoekt het twijfelexperiment uit de eerste meditatie, dat aan het cogito voorafgaat; het derde hoofdstuk (pp.59-76) thema­tiseert Descartes' analyse van de relatie tussen de wil en het verstand uit de vierde medi­tatie, die op de uiteenzetting over het cogito volgt. In het afsluitende hoofdstuk (pp.77-94) wordt de eigenlijke thesis uitgewerkt. Het eigene van het cogito wordt verder ontwikkeld om, in confrontatie met het denken van Augustin us, het geloofsmoment binnen Descartes' fundering van de wetenschap bloot te leggen. Willemsen wil zo laten zien dat diens eerste zekerheid een voorafgaande vorm van geloven en bekering vooronderstelt. Willemsen schrijft een heldere introductie tot een bepaald facet van het denken van Des­cartes. Die heldere stijl maakt het lezen van de eerste drie hoofdstukken en vooral de close-reading-gedeelten van passages uit de Meditaties aangenaam. Precies door de hoog gestelde verwachtingen is het vierde (en belangrijkste) hoofdstuk eigenlijk een tegenval­ler. Een vergelijking tussen Augustinus en Descartes ligt natuurlijk voor de hand, maar de termen 'Cartesiaanse bekering' en 'Cartesiaans geloven' krijgen tegen deze achtergrond een erg dubbelzinnige betekenis, die de lezer makkelijk op het verkeerde been zet. Wat

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (14)

238 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

Augustinus voor ogen staat, is een typisch christelijke bekering tot het christelijke geloof, dat vervolgens uitgangspunt is voor een wijsgerige verheldering. De cartesiaanse bekering daarentegen is niets anders dan de explicitering van een onvrede met gangbare meningen en gewoonten en zijn geloof is niets anders dan een geloof in de kracht van de autonome rede. Met die stelling zegt Willemsen eigenlijk niets nieuws. Hij verwoordt daarmee de epistemologische wending van God naar de mens als bron van aile kennis, die zich bij de aanvang van het moderne denken doorzet. Descartes' bekering is dan ook geen religieuze bekering en zijn geloof geen religieus geloof, maar slechts de uitdrukking van een groei­end bewustzijn van de kracht van de autonome rede die zich, zoals in de volgende eeuwen zal blijken, met het eigene van een religieuze houding niet al te goed verdraagt. (G. Vanheeswijck)

Leclercq, Jean. Maurice Blondellecteur de Bernard de Clairvaux, Editions Lessius, Brux­elles, 2001, 307 p.

Etude a la fois historique et speculative des relations entre la doctrine de saint Bernard et la philosophie de Blondel, deliberement centree (ou limitee) a L'Action (1893). Etude histo­rique: l'auteur relt:ve les occurrences explicites de saint Bernard (mais au passage, celles aussi de saint Augustin) comme les "citations implicites" si caracteristiques de la maniere de Blondel, dans L 'Action, de meme que celles contenues dans les precieuses "notes philoso­phiques" du philosophe d'Aix. Mais au dela de ce travail historique- en tout point exem­plaire- l'auteur faire reuvre speculative et proprement philosophique, dans !'interpretation croisee de deux types de pensee. La len: Partie (cf. le plan donne dans l'lntroduction, pp.32-34): "Bernard de Clairvaux avant Maurice Blondel: une hermeneutique preparatoire", releve d'abord le theme de l'anti-philosophie chez Bernard. ll s'agit bien plutot chez celui-ci d'un plaidoyer pour la philosophie veritable (le terme de philosophie n'est jamais employe de far;:on pejorative) contre la pratique de philosophes egares en inutiles curiosites, voire en vaines speculations, et dont le type est stigmatise en la personne d' Abelard. Positivement, le traire de la grace et du libre-arbitre presente les lineaments d'une philosophie de l'action, d'une anthropologie et d'une hermeneutique existentielle du devenir de la personne et de sa liberte. La philosophie veritable, objet de la recherche monastique, s'apparente ala sagesse et recouvre sa fonction pratique, la liberte humaine ne pouvant s'accomplir qu'en Dieu, a travers le Christ redempteur. Le cloitre, creur du monastere (p.67), est le lieu d'un combat existentiel et spirituel oil 1 'homme decouvre sa volonte vraie dans le renoncement a son volonte propre. Bernard reprend le theme augustinien du "noverim me, noverim Te", mais selon !'inversion cistercienne de la formule (p.79) transformee en "noverim Te, noverim me", l'adhesion aDieu eta son salut pratique par l'ascese menant l'homme a son accom­plissem*nt. La realisation de soi dans l'ipseire de Bernard theologien annonce la methode d'immanence pratiquee par le philosophe Blondel. Si celui-ci developpe une lecture originale de saint Bernard (2• partie), on peut en dire autant de la lecture de Blondel pratiquee par l' A., qui souligne dans L 'Action une anthropologie, une phenomenologie et une hermeneutique existentielle de la destinee humaine en sa pratique vecue. L 'A. delaisse deliberement, comme moins pertinentes, historiquement datees et fmalement plus obscurcissantes qu'eclairantes, les querelles interpretatives autour de themes tels que raison et foi, nature et sumaturel (cf. introduction, p.29), comme celui de la philosophie chretienne (p.255). La metaphysique veri­table est objet de pratique plus que de speculation. C'est que, pour 1' A., le salut procede sans doute moins d'un voir que d'un faire, a savoir l'agir de la charite. C'est, selon nous, la force - mais aussi peut-etre la limite?- de sa lecture qui, centree sur L'Action, serait sans doute moins pertinente s'agissant de l'enquete metaphysique et speculative de la Trilogie, et dont i1 serait possible par ailleurs de voir l'annonce dans L 'Action, notamment en relevant le souci

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (15)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 239

speculatif manifeste dans le dernier chapitre de la Ve partie: a quelles conditions tous les objets de la phenomenologie peuvent-ils etre realises tels que nous sommes conduits a les penser en fait? On y rencontre la these du Mediateur. Precisem*nt, celui-ci est valorise par 1' A. moins dans sa teneur speculative que dans sa fonction pratique: c 'est par son action - en sa passion ou en sa passivite - que le Mediateur est interprere comme accordant consistance a tout 1' ordre naturel, comme il permet finalement a 1 'homme de s' accomplir - en Dieu - par l'action pratiquante: "il appert done que c'est l'action qui est bien la synthese et non le Verbe, meme si celui-ci devient action." (p.169). "Noverim Te, noverim me": !'inversion cistercienne de la formule augustinienne est maintenue et justifiee jusqu 'au bout. Ecriture admirable, architecture parfaite, travail d'orrevrerie achevee, qui s'entend mer­veilleusem*nt a sertir le propos de citations choisies d'interpretes contemporains de la pensee medievale et de la theologie monastique, comme de commentateurs de Blondel: cet ouvrage ne · manquera pas de se recommander a tous les blondeliens soucieux de decouvrir dans la pensee du maitre, au lieu d'une apologetique de mauvais aloi, une authentique philosophie (reflexive)- mieux une sagesse veritable. (Paul Favraux sj)

Goldie, Peter. The Emotions. A Philosophical Exploration, Oxford, Clarendon, ISBN 0-19-823891-6, 2000, 14 x 22, vi+265 p., £ 25,-.

Goldie noemt zijn bijdrage tot de populaire Anglo-Amerikaanse emotietheorie een fllosofi­sche exploratie. Geen afgeronde theorie wordt hier geboden, maar eerder een verkenning van een aantal cruciale thema's die volgens de auteur in de debatten en standaardliteratuur tot nu toe onderbelicht bleven. In een vlot leesbaar betoog focust Goldie op de volgende 5 themata: de constitutieve rol van het 'eerste persoonsperspectief' in de beleving en identifi­catie van emoties; de verhouding tussen emoties en redenen (daarmee vervlochten: de rede­lijkheid van emoties); de notie van intelligibiliteit en gepastheid van de emoties (versus strikte redelijkheid); de rol van het gevoel in de concrete beleving van emoties; de verhou­ding tussen emoties en narrativiteit. Goldie ontwikkelt een kritiek van het dominante cogni­tivisme in de Anglo-Amerikaanse emotietheorie en bekent zich tot een gematigd sentimen­talisme. Origineel in dit verband leek rnij zijn notie van 'feeling towards'. Gevoelens, van nature momentaan en sterk lichamelijk, zouden niet enkel hetzij een contingent bijprodukt, hetzij een causaal epifenomeen zijn van emoties (die een bredere, complexe realiteit heb­ben), maar een eigen intentionaliteit en inhoud bezitten. Verder wijdt de auteur mooie en accuraat beargumenteerde reflecties aan de rol van natuur en cultuur in de genese van emo­ties, de expressie van emoties, de band tussen emoties en karakter, het verschil tussen 'emo­tie' en 'stemming' (bv. vrees versus angst), de perceptie van emoties van anderen. Goldie kent zijn talrijke bronnen uitstekend en verwijst graag naar de literatuur (Tolstoj, Flaubert, Musil) wanneer een conceptuele distinctie om een voorbeeld vraagt. Dit boek is een aanra­der voor al wie zijn reeds verworven of wat algemeen gebleven kennis van de emotietheo­rie wil verdiepen. Als inleiding vraagt dit werk een inspanning, maar de geoefende en geih­teresseerde lezer krijgt voor die inspanning heel wat terug: een originele visie op een van de grote actuele debatten in de wijsgerige antropologie van Angelsaksische signatuur. (W. Lemmens)

Zizek, Slavoj. On Belief, (Thinking in Action), London/New York, Routledge, ISBN 0-415-25532-5, 2001, 13 X 20, 170 p., £ 7,99.

De reeks 'Thinking in Action' brengt korte essays die pogen de filosofie in contact te brengen met wat de hedendaagse mens bezighoudt zoals internet, vluchtelingen, enz.

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (16)

240 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

Zizek (Univ. Ljubljana) betoogt in zijn essay, aldus de achterflap, dat 'geloof' veel pro­rninenter aanwezig is in het hedendaagse leven dan men geneigd is toe te geven. Goed dat het op die achterflap eens duidelijk vermeld staat, want eenmaal men heeft plaatsgenomen in Zizeks roetsjbaan wil men z'n intratekstuele orientatie wel eens kwijtraken. Aileen al in typografisch opzicht is het even wennen: klemtonen worden weergegeven in HOOFD­LETIERS. Inhoudelijk gesproken gaat het er behoorlijk associatief aan toe. Op enkele pagina's passeren Lenin, Lacan, het gnosticisme, Geworfenheit en Western Buddhism de revue. Het register vermeldt meer dan honderd eigennamen (die elk vaak meerdere keren worden aangehaald), hetgeen voor een essay van 150 bladzijden wellicht een limiet is. Maar ik wil deze bespreking ook niet al te streng afsluiten, want Zizeks tekst heeft - posi­tieve keerzijde van dezelfde munt- ook iets spranke1ends en geniaals. Voorbeelden hier­van zijn: spitse kritieken op het Westerse gedweep met Boeddhisme en Tibet (Weber zou nu een hoek schrijven getiteld The Taoist Ethic and the Spirit of Global Capitalism, zie p.13 en 64 e.v.); analyse van de redenen waarom de moslims in Bosnia werden uitgeroe­pen tot een ethnische groep (27); dilemmatische vragen bij de genetica: ligt het genetisch vast dat wij het type mens zijn dat wil ingrijpen in z'n eigen genetische code? (49); beschouwingen over de rol van het offer (69 e.v.); stimulerende vergelijkingen van Chris­tendom en Jodendom ('God resides in details', 89 e.v.) en de vaststelling dater een gebrek aan vrijheid heerst in het liberale Westen (120 e.v.). Op het einde van zijn hoek herinnert Zizek ons eraan dat het Christendom kritisch staat tegenover de zoektocht naar geestelijke perfectie en dat het ons integendeel voorhoudt dat men God het meest nabij is op het moment dat men van Hem is afgesneden, omdat men dan de gekruisigde, Godverlaten Christus het meest gelijkt. Zizek slaat dus veelvuldig nagels met koppen in dit boekje dat toch getekend is door een te losse betoog- en argumentatiestructuur. Het feit dat Zizek ondertussen is uitgegroeid tot een (snelschrijvende) cultfiguur zal daar misschien niet vreemd aan zijn. (Walter Van Herck)

Safranski, RUdiger e.a. Wat moeten we hopen? Nihilisme en geestelijke gezondheid, Til­burg, KSGV, ISBN 90-75886-17-9, 2001, 13 x 21,43 p., f 24,50/€ 11,12/Bfr. 448,-.

Dit boekje bundelt drie lezingen die op 17 oktober 2000 in Utrecht werden gehouden op een symposium over de relatie tussen geestelijke gezondheid en nihilisme. Hoofdspreker was de Duitse filosoof RUdiger Safranski, onder meer geroemd om zijn knappe biogra­fieen over Schopenhauer, Heidegger en Nietzsche en zijn veel besproken hoek Das Bose oder das Drama der Freiheit. In zijn lezing- het eerste essay in deze bundel- geeft hij beknopt zijn bekende visie weer. Wij leven in een nihilistische tijd, waarin er geen meta­fysisch fundament voor het menselijk bestaan is, noch een God of iets anders. Alhoewel de werkelijkheid vanuit metafysisch perspectief dus onverschillig en betekenisloos is, mogen wij een metafysische houding toch niet opgeven. De mens heeft nu eenmaal de behoefte om zichzelf te transcenderen, om te peilen naar wat groter is. Een dergelijke hou­ding omschrijft hij als een religieuze houding. Op die manier huldigt Safranski een soort van alsof-metafysica en alsof-religie: ook al kunnen we geen transcendente werkelijkheid meer aanwijzen, ons enig redmiddel is te doen alsof er een God is, alsof de werkelijkheid een basisvertrouwen wettigt. In het derde essay gaat Frans Kortmann, hoogleraar transculturele psychiatrie in Nijme­gen, expliciet in op de invloed van het nihilisme op de geestelijke gezondheidszorg. De geestelijke gezondheidszorg vertrekt vandaag vanuit de vraag: hoe kunnen we de patient meer autonomie en zelfbeschikking geven? De therapeut is in die optiek dan ook een hulpverlener die zijn expertise aan de patient aanbiedt om diens autonomie te ontplooien.

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (17)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 241

Tegenover de hulpverlener stelt Kortmann de hoopverlener, die de taak heeft in te gaan op de behoefte van de patient aan transcendentie en zo hoop en geloof te stimuleren. In de lijn van Safranski beklemtoont ook hij het alsof-karakter: "Psychotherapie, als magisch gebeuren, heeft een transcendent karakter. ( ... ) De zogenaarnde placebo-verklaring van psychotherapie is aan deze opvatting verwant. De zojuist genoemde algemene of non-spe­cifieke factoren zouden voor 70-80% aan het effect van psychotherapie bijdragen. Daar­mee is psychotherapie voor een belangrijk deel een heilzaarn placebo, bijgeloof, manipu­latie of bedrog. Dit laatste moet op de koop toe worden genomen binnen deze opvatting, omdat het doel de middelen heiligt" (p.39). In het tweede essay thematiseert Frans Maas de spanning, die inherent is aan deze alsof­filosofie: hoe kun je tegelijkertijd zingeving zien als een menselijk project en wijzen op het be lang van transcendentie? Maas laat zien dat in het christendom de invulling van de transcendentie is bemiddeld via een traditie van betekenisvolle anderen, die op haar beurt verwijst naar een gemeenschappelijke Bron. Daarmee stelt Maas - mijn inziens terecht -het alsof-karakter juist in vraag: "In modeme terminologie zouden we misschien zeggen dat zo spreken over een bron fictie is( ... ). Maar dan moeten we toch toegeven dat het een fictie is met een hoog energetisch gehalte, want zij gaf hun de kracht en het vertrouwen om door te gaan met hun transcenderende activiteit. ( ... )Hoe dan ook, de makers van de traditie waarin christenen staan, hebben deze Bron van hun transcenderend vermogen gezien als een krachtige werkelijkheid" (p.27). Daarmee probeert Maas (via een korte voorstelling van Eckharts omgaan met transcen­dentie) ook te ontkomen aan de dubbelzinnigheid van ons hedendaags transcendentiebe­grip. In een andere, recente bundel over een gelijkaardig thema, waarin ook Safranski als hoofdfiguur optreedt, verwoordde Ger Groot die spanning binnen ons modem concept van transcendentie als volgt: "Want minder nog dan men kan veinzen via een 'illusoire trans­cendentie' een zelfgegeven zin als geschenk te ontvangen, kan men veinzen te geloven in een God die men niet ervaart. [ ... ] Maar hoe moet de moderniteit deze antinomie ooit nog oplossen: te Ieven in het besef zonder God geen standhoudende zin te kunnen ontvangen, en tegelijk te Ieven in het besef dat het tot dit geloof in een goddelijk, persoonlijk en desnoods vaderlijk bewustzijn niet meer in staat is?" (Loose, D., Waanders, S. [red.], Nihilisme en transcendentie. Safranski-seminar, Damon, Budel, ISBN 90-5573-166-8, 2001, p.45). (Guido Vanheeswijck)

Crawford, Robert. What is Religion?, London/New York, Routledge, ISBN 0-415-22671-6, 2002, 14 x 22, xi+234 p., £ 12,99.

Onder de behandeling van de vraag wat religie is, kan natuurlijk allerlei schuilgaan. In dit geval gaat het niet zozeer om een godsdienstfilosofische als wei om een godsdienstweten­schappelijke aanpak. Bovendien is de comparatieve invalshoek fundamenteel voor de auteur. Het boek telt 17 hoofdstukken (telkens gemiddeld twaalf bladzijden). De meeste van die hoofdstukken bespreken de houding van zes godsdiensten ten aanzien van een bepaald thema. Telkens in dezelfde volgorde (maar gewoonlijk zonder structure­rende tussentitels) geeft de auteur het standpunt van het jodendom, het christendom, de islam, het hindoei'sme, het boeddhisme en het sikhisme ten aanzien van rituelen (3), hei­lige schriften (4), gedrag (5), vrouwen (6), bevrijding (7), verschillen binnen een religie (8), de onrnogelijkheid van eenheid tussen de religies (9), de evolutieleer (10), het ontwerp van de wereld (11), de mens (12), geest en lichaarn (13), het bestaan van God (15) en de toekomst van de religie (17). Ch. 14 ('Other belief systems') behandelt het marxisme en het (athei'stisch) humanisme.

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (18)

242 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

De auteur biedt, zoals reeds aangegeven, nauwelijks filosofische reflectie, maar eerder factuele informatie. Zo geeft ch. 9 met als titel 'Why can religions not unite?' geen ant­woord op die (filosofische) vraag, maar krijgt de lezer wei een antwoord op de vraag naar de opvallendste verschilpunten tussen genoemde religies en op de vraag naar hun vermo­gen om tolerant met andersgelovigen om te gaan. Naast een hoofdstuk over diverse wetenschappelijke methoden in de studie van de religie (ch. 2) vormt de vraag naar een defmitie van de religie (inch. 1 & 16) het kader van het hele hoek. Ch. 1 draagt de problematiek van een defmitie aan door een hele lijst van geci­teerde definities door te nemen. De conclusie luidt dat het een vergissing is om te begin­nen met een defmitie van religie. Na de hele omzwerving langs het vergelijkend feiten­materiaal neemt ch. 16 de vraag dus terug op. Daar wordt de tegenstelling tussen een functionele en een substantiele defmitie uitgewerkt. De eerste heeft het nadeel te veel onder de noemer religie te willen plaatsen, de laatste in metafysische labyrinten te verzei­len. Verder worden volgende aspecten geanalyseerd op hun defmitorische waarde voor de religie: moraal, wet, ritueel, institutie, overtuiging, ervaring, politiek, transcendentie. Aldus volgt het voorstel van de auteur: 'Religion is a belief in God, who is the uncondi­tioned ground of all things, and in spiritual beings, resulting in personal experience of sal­vation or enlightenment, communities, scriptures, rituals, and a way of life.' (p.201) Pro­blematisch lijkt tnij hier o.a. de term 'resulting', die een niet-evidente volgorde of voorrang suggereert. Het hoek is blijkens de opdracht een uitwerking van een cursus van de, terecht hoogge­prezen, Open University. De factuele informatie is correct en de comparatieve organisatie van dat materiaal een zeldzaarnheid. Spijtig dat aandacht voor prirnitieve religies ont­breekt, want zo was ook een diachroon perspectieftoegevoegd. Wanneer men zich door de titel niet op het verkeerde been laat zetten, dan is dit uitstekend introductiemateriaal voor de 'undergraduate'. (Walter Van Herck)

Weber, Max. Wirtschaft und Gesellschaft, Die Wirtschaft und die gesellschaftlichen Ord­nungen und Machte, NachlaB, Teilband 2: Religiose Gemeinschaften, hg. von Hans G. Kippenberg u.a., (Max Weber Gesamtausgabe, Abteilung 1: Schriften und Reden, Band 22-2), Ttibingen, J.C.B. Mohr (Paul Siebeck), ISBN 3-16-147562-3, 2001, 16 x 24, xxv+583 p., DM 368,-.

In de Max Weber Gesamtausgabe worden de verscheidene delen van Webers postuum verschenen Wirtschaft und Gesellschaft (1922) verspreid over verschillende banden opnieuw uitgegeven. Deze band betreft het godsdienstsociologische deel, dat in mijn oude uitgave ongeveer 140 dichtbedrukte pagina's besloeg. Aan de hand van de toegevoegde concordantie is het eenvoudig de paginanummers van eerdere edities terug te vinden. Op een blad na (p.449) is er geen origineel manuscript teruggevonden. Inhoudelijk verschilt deze kritische uitgave dan ook nauwelijks van de oude editie. Wei is de bladspiegel veel rustiger en zijn er noten en een inleiding toegevoegd. Het geheel wordt gecomplementeerd met allerlei registers, waarin o.a. informatie over belangrijke begrippen en personen wordt verstrekt. Tot slot is een overzichtje met door Weber geciteerde literatuur opgenomen, dat in totaal niet meer dan 27 titels telt. Het manuscript dat ten grondslag gelegen heeft aan de postume uitgave uit 1922 was niet af en is door de toenmalige uitgevers in meer of min­dere mate bewerkt. Naar aile waarschijnlijkheid dateerde dit manuscript uit de periode v66r 1914. Op 30 december 1913 berichtte Weber zijn uitgever dat hij een omvangrijke tekst klaar had, "welche aile groBen Gemeinschaftsformen zur Wirtschaft in Beziehung setzt: von der Familie und Hausgemeinschaft zum 'Betrieb', zur Sippe, zur ethnischen

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (19)

Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2 243

Gemeinschaft, zur Religion (alle groBen Religionen der Erde umfassend: Soziologie der Erlosungslehren und der religiosen Ethiken, - was Troltsch gemacht hat, jetzt ftir alle Religionen, nur wesentlich knapper) endlich eine umfassende soziologische Staats- und Herrschaftslehre" (87). Gegeven de tekstbasis voor deze editie is de commentariering geen sinecure geweest. Soms kan men aileen maar gissen naar de herkomst van de door Weber gebruikte begrippen. In zijn inleiding bespreekt Hans G. Kippenberg de ontstaans­geschiedenis van de tekst en plaatst deze in Webers oeuvre en in het- Heidelbergse­milieu waarin deze zich bewoog ("Eranos-Kreis"). Verder gaat hij uitgebreid in op de godsdienstwetenschappelijke discussies van die tijd en laat zien hoe Weber ideeen van onder anderen de Nederlandse godsdienstwetenschapper C.P. Tiele recipieerde. Deze ver­helderende inleiding ten spijt blijft de tekst moeilijk te begrijpen. Dat is deels te wijten aan Webers jargon, maar hangt naar mijn stellige indruk toch ook sterk sarnen met het feit dat de tekst niet af is. Op pagina 414 wordt bijvoorbeeld over "Kulturreligionen" gesproken, zonder dat uitgelegd wordt wat daaronder te verstaan is. Dat neemt niet weg dat hier een uiterst invloedrijke en belangrijke godsdienstsociologische tekst toegankelijk is gemaakt. W ebers defmities en formuleringen zijn het vaak nog steeds waard om au serieux geno­m en te worden. Hij was gefascineerd door de wijze waarop religie het - maatschappelijk en economisch - handelen van mensen beiilvloedt. Daarbij zag hij de spanningen tussen godsdienst en "wereld" niet over het hoofd. Om een voorbeeld uit de economische sfeer te geven: "Vor allem aber ist es der unpersonliche, okonomisch rationale, eben deshalb aber ethisch irrationale, Charakter rein geschiiftlicher Beziehungen als solcher, der auf ein niemals ganz klar ausgesprochenes, aber urn so sicherer geftihltes MiBtrauen gerade bei ethischen Religionen stOBt .... Die Beziehungen ... eines Staatsschuldscheininhabers zum Staatssteuerzahlers. . . sind nicht nur faktisch, sondem prinzipiell nicht karitativ reglemen­tierbar" (378v). (Arie L. Molendijk)

Anneser, Carmen. Familiale Moralerziehung und christlicher Glaube, Wege zur Identitiits­ausbildung, Frankfurt am Main, Peter Lang, 2001.

De auteur van dit proefschrift, uitgegeven in boekvorm, reikt een zeer systematisch opge­bouwde analyse van morele opvoeding in het gezin aan. De auteur sluit zich aan bij de visie van Auer op een 'autonome moraal in christelijke context' en stelt daarmee dat morele opvoeding eveneens mogelijk is zonder geloofsopvoeding. Het christelijk geloof draagt echter in bijzondere wijze bij tot de identiteitsopbouw, die in morele opvoeding wordt nagestreefd en het biedt een bijzondere motivatie voor het ethisch handelen, aldus Anneser. Geloofsopvoeding impliceert steeds ook morele opvoeding. Beide thema's komen daarom ook aan bod en kunnen niet zo eenvoudig van elkaar gescheiden worden. In vier grote hoofdstukken geeft de auteur een overzicht van haar literatuurstudie. In een eerste hoofdstuk gaat Anneser in op doelstellingen van morele opvoeding, om daarna in een tweede en derde hoofdstuk op zoek te gaan naar mogelijkheden hiertoe, enerzijds van­uit gezinssociologisch en -pedagogisch perspectief, en anderzijds vanuit ontwikkelings­psychologische hoek. In een vierde synthetisch hoofdstuk stelt ze een eigen model van morele opvoeding in nauwe samenhang met christelijk geloven voor. Het gezin is de plaats bij uitstek voor het opvoeden tot 'zelfontplooiing' en 'identiteit', wat door morele opvoeding moet worden nagestreefd, stelt de auteur. Identiteit wordt daarbij omschreven als een 'eenheid', 'autonomie', 'individualiteit' en 'identificatie met zichzelf'. Anneser besteedt uitvoerig aandacht aan de operationalisering van deze con­cepten. Drie vaardigheden staan daarbij centraal, namelijk 'waarnemen', 'oordelen en overtuigingen vormen' en 'verantwoordelijkheid opnemen'. Vooral het deel over 'leren

Dow

nloa

ded

by [

Ein

dhov

en T

echn

ical

Uni

vers

ity]

at 2

1:09

15

Nov

embe

r 20

14

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (20)

244 Bijdragen, International Journal in Philosophy and Theology 63 (2002) nr. 2

waamemen', als basis voor morele opvoeding, is interessant en vernieuwend. In een cul­tuur van consumptie en onverschilligheid moeten kinderen ondersteund worden om hun opmerkingsgave te behouden. Ze moeten noden van anderen leren zien en hun fantasie en creativiteit ontwikkelen, om later gegronde oordelen te kunnen vormen met het oog op verantwoordelijk handelen. De auteur erkent goed de spanning tussen 'moreel oordelen' en 'moreel handelen', die morele opvoeding tekent. De mogelijke spanning tussen 'denken' en 'voelen' in de morele opvoeding komt echter vrijwel niet ter sprake. De beschrijving van morele opvoeding is sterk 'rationeel' en 'cog­nitief' ingevuld. Dit is enigszins te verklaren vanuit de uitvoerige aandacht voor modellen van cognitieve ontwikkeling (Piaget en Kohlberg). Naast deze modellen, licht Anneser in het derde hoofdstuk ook andere ontwikkelingspsychologische theorieen toe, zoals het model van Erikson en de modellen voor godsdienstige ontwikkeling van Oser en Fowler. Ook een aantal kritieken die hierop gekomen zijn, worden door de auteur verwerkt. Dit deel vraagt van de lezer enige vertrouwdheid met de ontwikkelingspsychologie, aangezien een overzicht van de 'stadia' in de verschillende theorieen soms slechts in voetnoot of aan het einde van de uitleg over de theorie gegeven wordt. Anneser schetst voomamelijk structureel-formele processen en doelen van morele opvoe­ding. Ze wijst uitdrukkelijk op het feit dat dit met concrete inhoud en in specifieke situ­aties moet worden ingevuld. Ze gaat zelf hier en daar in op 'waarden' die in een morele opvoeding zouden kunnen en moeten worden meegegeven. Het ingaan tegen de prestatie­gerichtheid en de concurrentiestrijd die onze samenleving tekenen en door de media ver­sterkt worden, blijkt een belangrijke opgave van christelijke morele opvoeding te zijn. Een systematische behandeling van 'deugden', 'waarden' of 'waardencommunicatie' is echter niet aanwezig. Anneser wijst op het leren aan de hand van het 'model' en 'voorbeeld' van de ouders, op het belang van een autoritatieve opvoeding en het mogelijk maken van erva­ringen. De auteur zoekt uitdrukkelijk naar mogelijkheden voor morele opvoeding in het gezin. Daarbij belicht ze de eigenheid van hedendaagse gezinnen, zowel hun grenzen als hun mogelijkheden. Het gezin biedt bijzonder gunstige kansen voor het ontwikkelen van vaar­digheden zoals solidariteit en omgang met conflicten. Verbondenheid met en verantwoor­delijkheid voor anderen, niet enkel in het handelen, maar ook in het 'waamemen' en 'oor­delen', kunnen in gezinsrelaties geleerd worden. V anuit bijvoorbeeld het denken van Paul Ricoeur over identiteit zou de verhouding tussen 'heteronomie' en 'autonomie' echter nog verhelderd kunnen worden en toegepast worden op de specifieke gezinscontext (cf. P. Ricoeur, Soi-meme comme un autre, Parijs, 1990). De aangegeven literatuurlijst beperkt zich echter tot Duitstalige werken. In deze studie is op een zeer gestructureerde manier met gegevens uit verschillende disci­plines binnen en buiten de theologie omgegaan. Het werk biedt een wetenschappelijk gefundeerde basis voor het spreken over morele opvoeding in het gezin. (Annemie Dillen) D

ownl

oade

d by

[E

indh

oven

Tec

hnic

al U

nive

rsity

] at

21:

09 1

5 N

ovem

ber

2014

(PDF) document - DOKUMEN.TIPS (2024)
Top Articles
Latest Posts
Article information

Author: Kelle Weber

Last Updated:

Views: 5665

Rating: 4.2 / 5 (53 voted)

Reviews: 92% of readers found this page helpful

Author information

Name: Kelle Weber

Birthday: 2000-08-05

Address: 6796 Juan Square, Markfort, MN 58988

Phone: +8215934114615

Job: Hospitality Director

Hobby: tabletop games, Foreign language learning, Leather crafting, Horseback riding, Swimming, Knapping, Handball

Introduction: My name is Kelle Weber, I am a magnificent, enchanting, fair, joyous, light, determined, joyous person who loves writing and wants to share my knowledge and understanding with you.